Een beroep of een activiteit vergelijken met topsport is niet origineel. Ik google even:
- Acteren is topsport.
- Ondernemen is topsport.
- Thuiswerken is topsport.
- Dansen is topsport.
- Musiceren is topsport.
- Zingen is topsport.
- Schilderen is topsport.
- Schrijven is topsport.
- Koken is topsport.
Eigenlijk elke activiteit die ik kan verzinnen, levert meerdere hits op met ‘… is topsport’. De vergelijking gaat altijd wel enigszins op (om ergens succes in te hebben moet je talent hebben en hard werken) en hij heeft iets vleiends (iedereen is top). Die combinatie maakt hem aantrekkelijk voor stukjes-schrijvers.
Kritische reacties
Aan zo’n obligate vergelijking kun je je geen buil vallen zou je denken. Maar toen NWO als thema voor haar zomernummer Wetenschap is topsport koos en kersverse voorzitter Marcel Levy dat als titel boven zijn voorwoord zette, kreeg hij verontwaardigde reacties.
Nee meneer Levi, wetenschap is geen topsport, schreef Marc van Oostendorp in het online-tijdschrift Neerlandistiek.
Wetenschap vergelijken met topsport is funest, betoogden vier hoogleraren – bekend als de Athena’s angels- in het NRC.
Vanwaar deze felheid? Natuurlijk gaat de vergelijking niet helemaal op, dat doen vergelijkingen nooit. Zangers hanteren geen straffe voedingsschema’s en voor ondernemers die een recordwinst boeken, wordt niet het Wilhelmus gespeeld. Niemand heeft de behoefte gevoeld asr op dat verschil aan te spreken.
Rode lap
Volgens mij zijn er twee dingen waardoor van Levy’s voorwoord werkt als een rode lap op een stier.
1 Bijval voor een ongewenste overeenkomst
‘Research is dikwijls minstens zo competitief als de strijd tussen sporters,’ schrijft Levy. ‘Waarbij onderzoekers ook graag de eerste met een vinding of de beste op hun terrein willen zijn en de lat steeds hoger leggen.’
Hoewel hij het niet expliciet zegt, wekt Levy de indruk dat hij die competitiedrang in de wetenschap prima vindt. Kennelijk heeft hij verzuimd ‘to read the room’. Geen woord over het Erkennen Waarderen-debat, waarin steeds meer wetenschappers steeds overtuigender laten zien wat de nadelen zijn van de manier waarop de wetenschappelijke competitie nu georganiseerd is.
In het NRC vatten vier hooglaren, de Athena’s angels, die nadelen kernachtig samen. De topsportmetafoor “doet geen recht aan zorgen over de te grote werkdruk, schaarste aan posities en onderzoeksgelden, en toenemende stress en burn-out onder jonge onderzoekers. Ook gaat het voorbij aan het feit dat gangbare criteria voor wie ‘de beste’ is lang niet zo objectief zijn als men vaak denkt. Bovendien is de beeldspraak in strijd met de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, die aantonen dat onderzoekers hun werk als roeping zien en het beste gedijen in een cultuur van samenwerking, creativiteit en inclusie.”
2 Voorbijgaan aan een ongewenst verschil
In topsport zijn de regels meestal duidelijk en logisch, althans binnen het afgesproken kader. Bij de 100 meter sprint wint degene die daar de minste tijd voor nodig heeft. Bij voetbal wint het elftal met de meeste goals. In de wetenschap zijn zulke eenvoudige spelregels niet mogelijk, zegt (onder andere) Marc Oostendorp. ‘Wetenschap is veel te complex om eenduidig te kunnen definiëren wat kwaliteit of succes is.’
Daar heeft Oostendorp gelijk in, maar volgens mij zit daar niet het pijnpunt. De criteria voor succes, of preciezer de criteria voor selectie en bevordering, zijn in de wetenschap niet alleen complex, maar vaak ook onlogisch en oneerlijk.
Onlogisch
In mijn vorige blogbericht besprak ik al de regel ‘iedereen moet onderzoek doen en onderwijs geven.’ Die regel is onlogisch. Hij is gebaseerd op een slecht doordacht idee over (met name) onderwijskwaliteit en op een gebrek aan visie op talent- en teamontwikkeling.
Een topatleet mag zich op de meerkamp richten, maar wie uitblinkt in één onderdeel krijgt alle steun om zich daar helemaal in te specialiseren. Niemand verwijt Sifan Hassan dat ze te weinig met een polsstok springt of niet vaak genoeg discus werpt.
Op de universiteit moet iedereen met de meerkamp meedoen. Maar alleen de 100 meter onderzoek telt echt. Loop je die niet onder de 11 seconden, dan kom je zelfs als wereldrecordhouder discuswerpen (/onderwijs geven) niet in de selectie. Je krijgt hooguit een keer een publieksprijs voor de meest onderhoudende worp (‘docent van het jaar’).
Die eenzijdige nadruk op een zeer nauw gedefinieerde vorm van onderzoekskwaliteit leidt tot zeer eenzijdig samengestelde en daardoor niet optimaal functionerende wetenschappelijke afdelingen. Alsof Louis van Gaal Tim Krul uit de selectie gooit omdat hij te weinig goals maakt. ‘Waar gaat het nou om bij voetbal? Ben ik nou zo slim of ben jij nou zo dom? Ik neem tien centrumspitsen en zes vleugelspitsen mee, duhuh.’
Oneerlijk
Behalve onlogische regels, regels die barrières opwerpen zonder bij te dragen aan onderzoeks- of onderwijskwaliteit, zijn er in de wetenschap oneerlijke regels.
Natuurlijk, ook in de topsport heb je naast talent en discipline mazzel nodig om vooruit te komen. Maar in de wetenschap hebben sommigen extreem veel mazzel en maken anderen met even veel of meer talent amper kans. Bescherming van rechtposities is mooi, maar het speelveld is langzamerhand wel heel scheef geworden.
Wetenschappers met een vaste positie zitten op de universiteit gebeiteld. Ze ervaren het niet altijd zo, maar feitelijk maakt niemand vaste stafleden iets. Als ze slecht onderwijs geven en amper publiceren, maken ze weliswaar geen promotie, maar hun vaste (UD)-functie neemt niemand hen af.
De meeste vaste stafleden geven geen slecht onderwijs. De meeste vaste stafleden werken zich drie slagen in de rondte voor hun studenten en schrijven ’s avonds en in het weekend hun artikelen. Niettemin zie ik wel degelijk afdelingen en teams waar de lat heel laag ligt. Waar vergaderingen en pauzes opgaan aan klagen en student blaming. Eerder een stelletje beppende zondagzwemmers in de langzame baan dan Ranomi Kromowidjojo’s.
Intussen zien “jonge” wetenschappers (en jong kun je in de wetenschap makkelijk tot na je veertigste blijven, hoppend van het ene naar het andere tijdelijke contract) achter elke horde een nieuwe reeks nog hogere hordes opdoemen. Vergelijk nogmaals van Gaal: ‘Natuurlijk zou ik Memphis graag bij de selectie hebben. Maar ja, Gullit, van Basten en Rijkaard hebben sinds 1989 een vaste positie. Zolang die niet opstappen.. Tsja.’
Conclusie
De wetenschap heeft niet meer of minder overeenkomsten met topsport dan andere professies. Om er succesvol te zijn moet je talent, discipline en mazzel hebben. Zonder ego en geldingsdrang kom je er niet, maar als je niet kunt samenwerken heb je ook een probleem.
Wat betreft nadruk op individuele prestaties en het aanwakkeren van competitiedrang is topsport geen vruchtbaar voorbeeld, zoals bijvoorbeeld hier overtuigend wordt beargumenteerd. Maar voor bepaalde aspecten van team- en talentontwikkeling en voor het hanteren van relevante en transparante selectiecriteria zou de wetenschap best iets van de topsport kunnen leren.